Als hobo in Amerika

Treinhoppen dwars door Canada

“Reizen in een graan-, koel- of houtwagon: een wonderlijke gewaarwording”

5.000 kilometer afleggen met de trein, zonder één cent te betalen? Frits deed het in 1939 tijdens zijn Amerikareis. Hij sprong stiekem op vertrekkende goederentreinen en trok zo dwars door Canada. Als rasechte treinzwerver doorkruiste hij het land van West naar Oost in minder dan twee weken tijd.

Tegenwoordig zijn hobo’s zeldzaam, maar in de jaren ’30 van vorige eeuw waren meer dan twee miljoen Amerikanen het. De hobo was het symbool geworden voor de Grote Depressie, toen veel Amerikanen geen werk hadden, geen vooruitzichten thuis en het geluk elders besloten te zoeken. Ze sprongen op langzaam rijdende goederentreinen en doorkruisten zo het land, richting een beter bestaan.

De eerste hobo’s waren veteranen van de Amerikaanse burgeroorlog in de jaren 1860. Werkloze militairen, die aan het eind van de oorlog richting huis trokken door op goederentreinen te springen. Anderen volgden dan weer het spoor op zoek naar werk.

De hobo code

De treinen reden toen zo snel nog niet als nu, waardoor je er met weinig risico op kon springen en zo ongezien een heel eind gratis mee kon rijden. De treinen waren over het algemeen vrij lang en de kans om betrapt te worden, was gering.

Hobo’s maakten onderling gebruik van symbolen om te communiceren met elkaar. Een uniek communicatiemiddel dat collega gelukszoekszoekers in de goede richting stuurde: richting werk en ver weg van moeilijkheden.

Op bepaalde plaatsen was een soort van spoorwegpolitie gestationeerd, de zogenaamde bulls, die hobo’s van de trein moesten weren. Werd je betrapt op zwartrijden? Dan moest je eraf bij het eerstvolgende station. Deze manier van reizen zou je kunnen vergelijken met een backpacker of hitch-hiker, met het grote verschil dat een hobo clandestien met de trein reisde en vaak geen geld op zak had.

De eeuwige zwerverstrek

Ook in Europa lieten jongeren zich destijds meeslepen door verhalen van onvergetelijke treinreizen. Een onwaarschijnlijke mengeling van avontuur, gevaar en romantiek. Frits raakte geïnspireerd door zijn studie- en clubgenoot Erik Hazelhoff Roelfzema, later bekend als Soldaat van Oranje, die een jaar eerder als zwerver door de Verenigde Staten trok. Van hem kreeg hij het boek The Road van Jack London: The Road is a series of tales and reminiscences of Jack London’s hobo days. De avonturenroman is tot op vandaag in familiebezit.

De verhalen die Frits tijdens zijn reis neerpende in zijn dagboek, werpen een unieke blik in het rauwe zwerversbestaan van de Amerikaanse hobo’s. Een verslag van vijfduizend kilometer treinzwerven.

Met knikkende knieën

Frits zijn eerste tocht per trein als hobo was op 11 augustus 1939, in een plaatsje vlakbij Vancouver, waar hij tante Virginie Boes, een zus van zijn vader, had opgezocht. Hij had hen met stomheid geslagen, door onaangekondigd voor de deur te staan. In zijn plakboek Amerikareis lezen we hoe hij door de Verenigde Staten reisde in de weken voorafgaand aan het wereldcongres voor de vrede, dat hij in september 1939 zou bijwonen. Halverwege zijn reis stak hij de grens over naar Canada, waar zijn treinavontuur als hobo zou beginnen.

Verschillende lifts brengen me naar Harrison Hill. Om 10 u. zou hier vanavond een personentrein langs moeten komen. Op het perron staat een Deense boerenknecht rond te lummelen, waarmee ik een praatje in het Deens tracht aan te knopen. Dat lukt best en hij wijst me de juiste plaats, waar de locomotief stopt.

Met trillende knieën ga ik de eerste knepen als hobo leren. In de verte komt de trein aandonderen. De koplampen beschijnen mij, terwijl ik tegen de berm aanlig, slechts een kort ogenblik.

Een weinig geknars van de wielen en het gevaarte staat vlak bij de gewenste plaats stil, een paar meter achter de locomotief. Mijn bagage bestaat uit een koffertje, dat ik in een jute zak heb gewikkeld. De uiteinden bij elkaar gebonden met een touw, zodat ik het hele gevalletje in een zwaai over de schouder kan gooien en zo mijn handen vrij kan houden.

Als een kat spring ik in het stikdonker achter op de tender van de locomotief. Van de eerstvolgende wagon is de halve harmonie natuurlijk buiten gebruik en daar wilde ik inkruipen. Ik schrik me rot: er zit reeds een andere schoft in.


“Mijn eerste hobo-collega zou ik altijd heel dankbaar blijven, want hij heeft mij voortreffelijk ingewerkt in dit zo wonderlijke ‘vak’. Hij schenkt me in die eerste uren een grote dosis zelfvertrouwen, die zo broodnodig is om door het begin van deze avontuurlijke zure appel heen te bijten. ’s Nachts rijden we door. Rechts in de diepte de kolkende Fraser rivier. Flink nat pak door het overlopen van de watertank bij het vullen.”


Dag 2: dwars door de Rocky Mountains

Zaterdag, 12 augustus 1939

Ieder comfort, vooral je bed mis je in je harmonica. In de rivier beneden kribben van hout en stenen. Verlaten dorp. Alleen leven is te bespeuren door rook.

In Ashcroft zegt mijn maat dat het beter is even achter een heuveltje te kruipen vlakbij de locomotief. Er zit hier een onvriendelijke bull – een treindetective – die nog wel eens wil schieten op hobo’s.

Daar gaat de highball van de locomotief, het fluitsignaal voor vertrek, weer. Dus als hazen naar de tender. (Een tender is een aanhangwagen achter de stoomlocomotief waarin brandstof, meestal kolen, en water worden vervoerd.) In Kamloops krijg ik de laatste tips en verdwijnt mijn leermeester. De stoker krijgt medelijden met me, omdat hij weet dat ik er niet af kan om te gaan foerageren. Hij gooit me een pakje heerlijke frambozentaart toe.

In Revelstoke krijgen we twee locomotieven voor de trein door het zware traject over de Canadian Rocky Mountains. Bij het emplacement zit het hobokamp vol. Het lijkt wel een sprinkhanenzwerm. Daar gaat ie weer. Vlak langs kaarsrechte twintig meter hoge berken. Bosbrandjes in de verte. De Beaver river, een gletsjerrivier kolkt in een nauwe bedding met haar grijzig water.

By the way: nu heb ik rook te slikken van 2 loco’s. Kale dode afgebrande pieken. Sneeuwtoppen in zicht. Glacier Park. In 10 minuten bijna gesmoord in tunnel. Na de verhitting – de hoge temperatuur door de druk der gesteenten en de warmte der uitgebraakte locomotievenstoom –  een grote afkoeling te midden van de woeste natuur en de besneeuwde bergen. Glijdaken voor sneeuwlawines. We klimmen naar de sneeuwgrens.

Grote watervallen, vuil en vaal. Boomstammen: losgerukt, meegesleurd, aangespoeld. Tal van dennensoorten, op de meest ondenkbare plaatsen hebben ze wortel geschoten. Banff National Park.

Bij Lake Louise helpt de stoker mij te verbergen bij het water vullen op de tank en voor de bunker. Hij was geïnterneerd in Holland. Mooie overgang van groen en bruingrijze rotsen en sneeuw. Bukken! Bijna had ik gehangen aan over de rails kruisende telefoondraden. Een tunnel die draait in twee verdiepingen boven elkaar. Sintels – asgruis uit de locomotief – en stof maken me roetzwart. Het uitgesneden bolletje van een padvindershoed houdt mijn kuif bij mekaar en een stofbril, die ik me op aanraden van Erik Hazelhoff Roelfzema reeds in Nederland had aangemeten, bewijst me hier uitnemende diensten. Geleidelijk zakken we door het gebergte naar Calgary. Daar snor ik even rond en eet iets.

En hup twee. ’s Avonds op de personentrein naar Edmonton. Ditmaal is mijn plaatsje ongunstiger: tussen twee vrachtwagons staande op de bumpers. ’t Wordt koud.

Bij de volgende halte kruip ik in een postwagon, waar de baas me naar een norse conducteur brengt die geld vraagt. Dat heb ik natuurlijk niet. ‘You’ve got to get off at the next stop’. And so I did met nog een paar schoffies.

Klein stationnetje met piezelig licht. Maar wat te beginnen in Red Deer, halverwege Calgary en Edmonton. Een snel besluit: vliegensvlug tussen twee wagons ingesprongen en nu in hemelsnaam maar verder in de kou.

Dag 3: bij neef Anton Leesberg

Zondag, 13 augustus 1939

Zo zwart als de plaat in Edmonton om half acht ’s morgens bel ik bij neef Anton Leesberg aan, die de situatie onmiddellijk begrijpt en me in bad stopt. ’s Middags naar het Macdonald Hotel, waar neef chief-steward is en hij met Pasen de Engelse koninklijke familie had moeten bedienen. Neef Anton is met een aardige Canadese getrouwd: aunty Charlotte, die handen tekort komt om het me in haar kleine maar gezellige appartement zo veel mogelijk naar de zin te maken.

Dag 4: “voor de radio gesproken”

Maandag, 14 augustus 1939

De universiteit van Edmonton bezocht en in de stad rondgekeken. Voor de radio gesproken: het Lancaster Radio Station van de Sunwapta Broadcasting Corporation. Bovendien een paar dollar bij de krant opgestoken. Met oom Toney naar het emplacement van van Calder. Omdat het hotel behoort tot de Canadian National Railways, wist hij de juiste vertrekplaats en –tijd aan te geven: track 12, train 4040, going East. Twee bulls controleren de verzegelde wagons, daarom maar even de kuiten genomen en gewacht achter andere wagons. Hobo’s. Waar kom je vandaan? Waar ga je naartoe? Wat doe je? De gewone hobo-conversatie om te beginnen en dan het uitwisselen van gegevens hoeveel je hier en hoeveel je daar kan verdienen. Daar gaat de highball. Geen open boxcar, een onverzegelde wagon zonder lading. Dus keuze spoedig gemaakt: op drie houtwagons.

Eén van ons wordt gepakt door de bulls. Langzaamaan stoomt de vrachttrein uit het emplacement. Ik vind het veiliger alléén bovenop het hout en zak ertussen weg. Eenmaal buiten krijg ik gezelschap van een Oekraïner. Nachtrust wordt dagrust, want het is veel lekkerder om overdag in het zonnetje te maffen.

Dag 5: vergezicht op het Noorderlicht

Dinsdag, 15 augustus 1939

In Wainwright, een klein dorp waar de rails splitsen, wordt gestopt om een half uur te rangeren. Wij, ongeveer 25 hobo’s, gaan fourageren langs de huizen. We leggen botje bij botje om worst te kopen en peuzelen alles gezamenlijk op. Voort gaat het weer door de prairie, langs opgedroogde zoutmeertjes en graanvelden, die bijna allen geoogst zijn. Bergen gemalen stro in de velden. Talloze graanelevators langs het spoor. ’s Avonds in Saskatoon. Twee bulls in de yards. Een dertig hobo’s genieten broederlijk hun maaltijd.

Vijf uur. Wachten op rangeren en passagierstrein. We wachten achter een stapel bilzen (dwarsliggers) tot de trein langzaam uit het emplacement komt schuiven. Twee studenten uit Vancouver kunnen hun zware boekenkoffer niet tegen het laddertje aan de zijkant van de wagons op krijgen en moeten dus een volgende kans afwachten.

We gaan weer verder in den nacht naar Melville. Een wonderlijke gewaarwording: zittend in een koelwagon, waar het ijs reeds was weg gesmolten, met de heerlijke reuk van fruit en het prachtige vergezicht op het Noorderlicht, stralende banden en bundels aan de noordelijke horizon.

Dag 6: hotel in Winnipeg

Woensdag, 16 augustus 1939

Bij de volgende stopplaats blijkt er een passagierswagon aangehaakt te zijn, die open is. Met een Ijslander deel ik de uitgebreide ruimte. Bij een Chinees in Melville getracht wat schoner te worden na het ontbijt. Verder gaan we nu in gezelschap van enige rasechte hobo’s, die het land van Oost naar West doorkruisen of het niks is. Ze kennen alle splitsingen van rails, vertrekuren der treinen en de gezindheid der bulls.

Bij Portage-la-Prairie laten we onze voeten netjes buiten boord luchten. Een diepe afgrond en de brug onder ons is niet te zien. Door uitgestrekte vallei en onafzienbare korenvelden, langs vele graanelevators bereiken we om een uur of negen Winnepeg. We springen bij een viaduct van de trein. ’t Lijkt wel of hier den zondvloed heeft gewoed. ’n Lift met een mooie auto naar het centrum van Winnipeg, waar ik m’n intrek neem in het Y.M.C.A. hotel. Een heerlijke douche genomen en mijn overall en shirt gewassen.

Lieve familie, 

twee dagen en twee nachten in een vrachttrein vanaf Edmonton. Weer een ervaring. Getallen om van te duizelen. Als ik je vertel dat ik sinds mijn vertrek uit New York 12.000 km heb afgelegd. In Europa zat ik dan al lang en breed in Siberië. 

Frits van der Schrieck
Winnipeg, Y.M.CA. hotel
Brief naar huis

Dag 7: van de kolenwagon in de houtwagon

Donderdag, 17 augustus 1939

Door de stad. Winnipeg Free Press publiceert mijn artikeltje. Naar de autoclubgewandeld. Gouvernementsgebouwen bezichtigd. Gepicknickt in de Y.M.C.A.

Door een aardig park, waar kinderen onder een fontein plassen. Ik neem een douche en eet mijn buikje nog even rond alvorens het lange traject ten noorden van de Grote Meren aan te vangen.

Om tien uur ’s avonds de bus op naar Transcona. Vanaf het eindpunt nog een eindje tippelen over een houten trottoir vol met gaten, waar ik in het donker een paar keer in dreig te vallen. Levensgevaarlijk omdat het trottoir een halve meter boven de moddergrond uitsteekt. Een auto met Moffen brengt me aan de overweg. Hier een eindje teruglopen naar het emplacement. Langs de rails naar de yard. Wagon wordt net weggerangeerd als ik er achter wil kruipen. Behoedzaam verder langs de rails. Geritsel van papier in een wagon.

“Hello folks, are ye going East?”, vraag ik. Ja hoor. Ik gooi mijn koffertje door de opening naar binnen en spring het achterna. “Kijk uit, het is een kolenwagon.” Dat hadden ze wel eens eerder kunnen zeggen. Met een vies gezicht gluur ik naar mijn zitvlak, maar het is onmogelijk in het donker te zien of de overall er vuiler op geworden is. Mijn koffer kan niet vuil meer worden door de jute-zak eromheen. Een van mijn collega’s reikt me een stuk papier aan, waar ik opkruip.

Sssht. Een bull inspecteert vlakbij de wagons, die we moeten zien te pakken. Eindelijk de highball. Drie uur ’s nachts. Als een hazewind loop ik op de houtwagon af. Bed is gauw gespreid. Getukt tot tien uur de volgende morgen.

Dag 8: langs Indiaanse nederzettingen

Vrijdag, 18 augustus 1939

Redditt. Doet me denken aan de mooie rode rotsen van de eilanden in de Oslo fjord. Langs de kale wanden der rotsen glimt het blinkende water, dat beneden in het dal met vele andere drupgenootjes zich verenigt.

Indianen, armoedig behuisd, naast enige welvarend uitziende blokhutten. In zijn tent van boomschors, waarvan een der wanden bijna geheel verteerd is, ligt de vader der indianen familie ziek met krampen in benen en armen.

De sneeuwschoen, zoals Frits deze tekende in zijn plakboek

Sneeuwschoenen met darmsnaren bespannen hangen aan de bomen. De moeder herstelt de boomschorsschoenen van haar zoontje.

Enige pannen, misschien door de bewoners der blokhut afgedankt, vormen de meest noodzakelijke huisraad. Een jongetje kruipt verlegen weg onder een schaapsvel. Het tanken is gebeurd, want er wordt gefloten door de machinist.

Snel terug naar de trein. Over de daken voortlopend zoek ik de houtwagon op. Het plankier over de daken is ongeveer 40 centimeter breed en steekt aan de uiteinden van iedere wagon een eindje uit, zodat je gemakkelijk van de ene wagon op de andere kunt springen. De trein hobbelde hier nog over de wissels heen, zodat het maar een haar scheelde of ik was er af getuimeld.

Een dof gerommel dondert voort door de wagons. Een boer verhuist met hebben en houden met kinderen en koeien in een wagon. Een verlaten houtzaagmolen. Een Hudson watervliegtuig daalt op één der talloze meren. Drie eenvoudige kruisen bij een Indiaanse nederzetting.

Dag 9: teatime

Zaterdag, 19 augustus 1939

Drijfnat op mijn rug, omdat al het regenwater tussen de balken naar het plankier van mijn rijdend tehuis sijpelt. Om vijf uur bij Chinees in Capreol opgedroogd. We treffen een open boxcar. Een eindje geslapen. We komen North-Bay langzaam binnenrijden. De bull komt heel slim om het hoekje kijken en jaagt ons uit de wagon het emplacement af. Wanneer de trein weggaat, komt hij ons achterna en geeft ons geen kans de trein te grijpen. Twee van ons hebben zich echter bijtijds van de hoofdgroep afgezonderd en liggen aan de andere kant van de rails, zodat ze ongemerkt op de trein kunnen klimmen en ons een hartelijk vaarwel toewuiven. De moed niet laten zakken.

Hobo’s weten van treinen alles. Hadden we tot nu toe het spoor van de Canadian National Railways gevolgd, hier in North-Bay is ook een emplacement van de Canadian Pacific Railways.

10 uur in de morgen. In miserabel weertje een paar mijl langs de rails gewandeld naar het emplacement van de Pacific.

Bij het station ontmoeten we een boefje, dat in november vier jaar had uitgezeten wegens diefstal. Hij geeft ons verdere inlichtingen: om 12 uur gaat hier een trein vandaan naar Montreal. Ottowa kan ik dus niet meer aandoen.

De trein grijpen we op de vastgestelde tijd. Maar o wat nat. Uit een wagon in het klein stationnetje Mattawa halen we dik kartonpapier, waar veel wagons mee zijn bedekt langs de wanden wanneer er los graan in wordt gestort, als bescherming tegen de regen. In stank van geteerde palen. Rechts een zweefbaan over het meer bij een houtzaagmolen. Daarna komen we slechts 35 centimeter per uur vooruit. Het gewone wegverkeer schijnt hier voor te gaan. Daarna een snelle rit door meer bewoonde streken. Om twee uur ’s nachts arriveren we in Montreal-Outremont. Ik kruip hier weg tussen twee wagons, want felle zoeklichten beschijnen vanaf het seinwachtershuisje de binnenkomende treinen. Het kruis van Maisonneuve straalt lichtend op de berg boven de stad.

Drie dagen en drie nachten duurde de vrijwel onafgebroken rit van Winnipeg naar Montreal met gemiddeld vijf hobo’s als gezelschap door de bush ten noorden van de grote meren. Van Edmonton tot Winnipeg zaten we met gemiddeld vijfentwintig man op de trein.

Mistig. Houthakker verslaapt zich bij Nakina. Met een andere houthakker maakt hij een mazzeltje om tanden scherper van de trekzaag te verpatsen.

Illustratie van Frits

In Hornepayne tanken. Samen een potje thee gezet. Hij had wat theeblaadjes, een leeg blikje lag langs de rails. Een paar gaatjes erdoor, een ijzerdraadje, aan de beek een houtvuurtje en het was in een wip klaar. Restant meegenomen voor soortgenoten. Op houtwagon gekropen. Houthakkersvriend zwaait af. Onder het hout een holletje gevonden om te pitten.

Dag 10: na drie dagen en nachten op de trein, eindelijk in Montreal

Zondag, 20 augustus 1939

Dag 11: groots ontvangen door katholieke studentenvereniging

Maandag, 21 augustus 1939

Gisteravond was ik in het donker in een graanwagon gekropen, die leeg was. Daar heb ik het tekort aan nachtrust een heel stuk ingehaald. Om 9 uur werd ik pas gewekt door kerels die de wagon komen schoon bezemen. De straten van Montréal opgezocht.

Ontvangst van een jonge Hollandse student. Frits vooraan in het midden, in het gezelschap van leden van de J.E.C., de Canadese katholieke studentenvereniging, in cafe Saint-Jacques in Montreal.

Na een uurtje kuieren word ik in het Palestre National (de nationale sportschool), rue Cherrier 840, groots ontvangen door de vereniging Jeunesse Étudiant Catholique (JEC). Dit adres had ik van Louis Stuyt meegekregen en uit Winnipeg had ik reeds een luchtpostbrief naar Marcel Thérien (de voorzitter van het ontvangstcomité) geschreven, waarin ik vroeg om een bed en een bad voor me gereed te willen houden.

Het bed heb ik in Montreal niet nodig, daar ik deze avond reeds doorreis naar Quebec. Direct onder de douche. Vervolgens met het hele gezelschap en nog veel meer persmuskieten in café Saint-Jacques geluncht.

Met Marcel Thérien rondgewandeld door oude stadsdeel, langs de dokken en elevators. Bij een advocaat, een vriend van Marcel, in de nok van een hoog gebouw genoten van een aardig panorama over rivier, berg en stad.

Terug naar het hoofdkwartier van de JEC brengt Marcel me ervan op de hoogte dat zelfs hier een soort nationaal-socialistisch streven de kop opsteekt onder de leuze: Le Canada aux Canadiens. Het Frans spreken hier ligt me heus een beetje zwaar op de maag na al die weken Engels geparlevinkt te hebben. Nogmaals genodigd voor het eten.

Om 9 uur met Marcel naar Cadillac Street. Het lijkt wel of ik naar het einde van de wereld tram. Het trammen duurt zo lang en de omgeving wordt hoe langer hoe meer armoedig. Afscheid van Marcel. Ik ga op zoek naar kranten, waarin mijn artikel gepubliceerd kan zijn. Helaas: uitverkocht! In een cafeetje, weggevouwen bij de tapkast, vind ik La Presse.

“Bijna gekraakt in de kolenkar”

Let op de ringen die Frits tekende, het zijn de grote ijzeren wielringen – nu nog netjes op een rij – in de oude kolenkar waar hij was op gesprongen.

’s Nachts reed de trein een helling op en gingen de ringen ‘aan de rol’ waardoor Frits in een bocht kwam te liggen en ‘bijna gekraakt’ werd.

Dag 12: met de ferry naar Quebec

Dinsdag, 22 augustus 1939

Inlichtingen ingewonnen. Over drie kwartier een passagierstrein naar het plaatsje Lévis. Een kapper met een houten poot, bijziende, grasduint wat in mijn kuif met als enigste resultaat korter, maar geen model. Op het passagierstreintje rijd ik mee op de treeplank. Telkens als het stopt, stap ik af aan de andere zijde van het perron. Van Pont Lévis met de ferryboot over naar Quebec. Het eerste verkeersmiddel, dat ik op mijn lange tocht betaal. Tegen de helling van de tegenovergelegen oever der Saint Lawrence rivier ligt in de helderde zon de historische stad Quebec.

Bij een drogist met een typische Franse pruik op koop ik perubalsem voor een wondje aan mijn scheenbeen. Door de smalle steile straatjes naar Université Laval, waar ik bij Père Pelletier een introductie had meegekregen uit Montreal. Père Pelletier had reeds een telefoontje uit Montreal gekregen. Daar het Frans spreken me nog niet zo goed afgaat, prefereert hij voor eigen oefening Duits te spreken.

Hij heeft wat jongens voor me bij elkaar getrommeld, die me een duur diner aanbieden. Of lijkt het misschien duur na de sobere eterijtjes boven en naast de rails. Ze leiden me ‘s middags in de stad rond. Aardige oude stadswallen van 1640. Typisch Franse steile smalle straten. Mijn padvinderspas laten aftekenen door Monseigneur Laflamme.

Douchen in de Université Laval. Een gezellig diner met z’n vijven. In de auto van pater Pelletier de uitgebreide villawijken van Quebec rondgetourd.

De avond beëindigd bij één van de families. Naar studentenhuis, 49 Saint Joachim Street. Keet gemaakt met twee doktoren, waaronder R.E. Rolland. Om 12 uur voor het eerst sinds een vermoeiende week in een echt BED.

Dag 13: ontbijt bij pastoors en nonnen

Woensdag, 23 augustus 1939

Om negen uur wakker gemaakt door persfotografen. Heb ze laten wegsturen. Zal zelf wel met redactie komen praten. Om half tien gegeten met twee pastoors. De nonnetjes hebben een pakket met boterhammen klaar gemaakt. Met Rolland naar de krant gewandeld, alwaar ik mijn verhaaltje afdraaide, foto’s liet nemen en geld beurde. Hartelijk afscheid genomen van Père Pelletier: ‘Tot ziens in Washinhton”.

Overgevaren naar Pont Lévis. Meegereden met een Franse handelsreiziger en een melkkar. Toen stopte op mijn verzoek een razend racende auto met veel gepiep. Een worstelaar met zijn impresario lieten me zover meerijden. Een paar rabauwen van kerels, die het inderdaad speet bij de grens van Canada en U.S.A. me niet verder mee te kunnen nemen, daar zij die zelfde avond nog Bangor moesten halen, terwijl de bestudering van mijn visum door de blijkbaar overal even trage bureaucraten heel wat tijd en gedonder kostte. Na een half uur kan ik door.

Frits liftte uiteindelijk de Canadees-Amerikaanse grens over en kwam op 25 augustus 1939 aan in New York, waar hij precies een maand en twee weken eerder gearriveerd was vanuit Rotterdam. De cirkel was rond.

Benieuwd wat Frits deed na z'n Amerikareis?

Tijdens de meidagen van 1940 stapte hij op de motor om zijn vader Fré te gaan zoeken, die als opgeroepen militair door de Duitsers krijgsgevangene was gemaakt. Zal Frits zijn vader vinden?

De Peel-Raamstelling

Oorlogsdagboek van Fré van der Schrieck Kroniek van een aangekondigde dood…

Deel deze post

Er zijn geen reacties

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Voer een zoekterm in en druk op Enter om te zoeken

Winkelmand